De gemiddelde huisarts ziet jaarlijks 10-20 patiënten met draaiduizeligheid, voornamelijk vrouwen. Acute draaiduizeligheid wordt meestal veroorzaakt door neuritis vestibularis of door benigne paroxismale positieveranderingsduizeligheid (BPPD). Andere perifere oorzaken zijn de ziekte van Ménière (zeldzaam) en beschadiging van het labyrint door infarct, infectie of trauma (zeldzaam). Centrale oorzaken van draaiduizeligheid zijn onder meer vestibulaire migraine (soms), aandoeningen van hersenstam of cerebellum (ischemie/bloeding/tumor: zeldzaam) en een brughoektumor (zeer zeldzaam). Bedenk dat, gezien de anatomie van hersenstam en cerebellum (alle structuren zitten dicht op elkaar), een centrale oorzaak van draaiduizeligheid in afwezigheid van neurologische klachten onwaarschijnlijk is.
Tot op heden is er nauwelijks wetenschappelijk bewijs voor toepassing van diagnostische tests bij de klacht duizeligheid in de huisartsenpraktijk. Veel van deze tests zijn nooit onderzocht op diagnostische accuratesse. Wanneer een test toch werd onderzocht, ging het meestal om tweede/derdelijnsonderzoek bij patiënten die niet representatief zijn voor de huisartsenpraktijk. Onderdelen uit de anamnese die mogelijk een centrale oorzaak van duizeligheid voorspellen, zijn onder andere: leeftijd > 50 jaar (Oxford Level of Evidence [LOE] 3), begeleidende hoofd- of nekpijn (LOE 2) en aan de duizeligheid gepaard gaande neurologische verschijnselen, zoals dubbelzien, slikklachten of een gestoorde spraak (LOE 4). Voor de veel toegepaste kiepproef volgens Dix-Hallpike (positief bij BPPD) is de wetenschappelijke onderbouwing beperkt (gemiddelde sensitiviteit voor BPPD is 80%, specificiteit onbekend). Minder bekend maar veelbelovend is de Head Impulse Test (HIT) voor het aantonen van een perifere vestibulaire oorzaak van duizeligheid (gepoolde sensitiviteit 63% (95% BI 40-81%), specificiteit 93% (83-98%), positieve likelihood ratio 9,3 (4,3-20,1). Bij deze test fixeert de patiënt zijn ogen op een voorwerp in de middellijn (bijvoorbeeld neus huisarts), waarna de arts het hoofd van de patiënt in het horizontale vlak snel naar links en rechts beweegt. De test is negatief wanneer de patiënt in staat is te blijven fixeren, en positief wanneer de ogen van de patiënt eerst meebewegen in de richting van de opgelegde zijdelingse beweging en vervolgens compensatoir ‘herfixeren’ (www.youtube.com/watch?v=CZXDNLLGG8k). Een negatieve HIT bij acute draaiduizeligheid kan passen bij een centrale oorzaak, terwijl een positief resultaat pleit voor een perifere vestibulaire oorzaak (LOE 1). Wanneer bij lichamelijk onderzoek een nieuwe neurologische afwijking wordt gevonden, pleit dit voor een centrale oorzaak (LOE 2).