Een longtoptumor, ook wel pancoasttumor genoemd, is een relatief zeldzame vorm van longkanker (1 tot 3% van alle longtumoren).
12 Huisartsen komen deze in hun werkzame carrière gemiddeld één of hooguit tweemaal tegen. De lage incidentie in combinatie met de verraderlijke symptomatologie maakt de pancoasttumor een diagnostische uitdaging en veroorzaakt een gemiddelde doctors’ delay van drie tot vier maanden.
3
Door de perifere plaats van de longtumor zijn de gebruikelijke pulmonale symptomen als hoest, hemoptoë en dyspnoe pas in een laat stadium aanwezig. Het grootste deel van de patiënten (45 tot 95%) heeft eerst last van schouderpijn, die wordt veroorzaakt door ingroei in de plexus brachialis, pleura of eerste ribben.
4 De pijn kan uitstralen naar boven richting de nek, of naar beneden richting schouderblad, oksel, borstkas of bovenarm. De pijn wordt vaak erger door bewegingen en palpatie, hetgeen de arts op een verkeerd spoor kan zetten. Patiënten krijgen dan ook vaak behandeling voor een subacromiaal of cervicobrachiaal pijnsyndroom, zoals in deze casus.
Het uitblijven van behandelingsresultaat, in combinatie met een significante rookvoorgeschiedenis en de vaak aanwezige rust- en nachtpijn, kan in de juiste richting wijzen. Bovendien kunnen opvallende neurologische verschijnselen ontstaan, zoals spierzwakte van de intrinsieke handmusculatuur (spreiden van de vingers) en pijn of paresthesie van de vierde en vijfde vinger. Het alom in tekstboeken genoemde syndroom van Horner (hangend ooglid, vernauwde pupil en eenzijdig verminderd zweten) komt slechts bij 14 tot 50% van de patiënten voor.
4 Overige uitingsvormen zijn gewichtsverlies, supraclaviculaire lymfekliervergroting en het vena cava superior-syndroom.
Hoewel een thoraxfoto om tumoren aan te tonen dan wel uit te sluiten een behoorlijke specificiteit heeft (88 tot 97%), is de sensitiviteit slechts 20 tot 60%.
5 Daarom luidt het advies om bij verdenking op een pancoasttumor direct te verwijzen naar de longarts.
De longarts zal een behandeling voorstellen die bestaat uit een combinatie van chemo- en radiotherapie, gevolgd door chirurgie. De vijfjaarsoverleving bedraagt bij deze behandeling ongeveer 45% en is mede afhankelijk van de uitgebreidheid van het proces en de afwezigheid van mediastinale lymfekliermetastasen.
6 Vroege herkenning door de huisarts draagt daarmee bij aan een betere prognose.