Bayes ontwikkelde in de achttiende eeuw een wiskundig model, waarmee hij de kans op de aanwezigheid van ziekte kon schatten op basis van de voorafkans op die ziekte en de eigenschappen van een test. Intuïtief maken we wel gebruik van het theorema. We hopen op een test die ons diagnostisch vermoeden bevestigt, maar krijgen een negatief testresultaat: wat nu? In het gunstigste geval laten we ons niet-pluisgevoel zijn gang gaan en verwijzen we de patiënt alsnog voor verder onderzoek. De test was dus eigenlijk overbodig, maar waarschijnlijk is er niemand door geschaad. In het ongunstigste geval beschouwen we een negatieve test als bewijs voor de afwezigheid van een ziekte en stellen we de patiënt ten onrechte gerust. Wat het diagnostisch proces zo ingewikkeld maakt, is het naast elkaar bestaan van intuïtieve en rationele argumenten. De intuïtieve argumenten spreken het meest tot de verbeelding, maar komen vaak onbewust en dus oncontroleerbaar tot stand. Dat is waarschijnlijk ook gebeurd met de FOBT-test in het onderzoek van Petra Klein-Puite. Tegen deze onbewuste voorkeur van huisartsen voor bepaalde tests – of dat nu een FOBT-test is bij een mogelijk coloncarcinoom, een ecg bij een dreigend hartinfarct of een MRI bij een verdacht radiculair syndroom – bestaat maar één remedie en dat is een kritische zelfreflectie. Het loslaten van aangeleerd gedrag: kill your darlings!