Als huisarts ga je bij elke patiënt bewust of onbewust na hoe groot de kans is op een specifieke aandoening. Je gebruikt tests om de kans op een aandoening groter (aantonen) of kleiner (uitsluiten) te maken. Als de klachten passen bij een bepaalde aandoening, wil je die aandoening aantonen. Bij een vrouw met acute klachten over pijnlijke, frequente mictie is er een redelijke kans (64%) dat zij een urineweginfectie heeft. Dan gebruik je de nitriettest om de diagnose te bevestigen. Is deze positief, dan is de kans op zo’n infectie fors gestegen (84%) en is het gerechtvaardigd om een behandeling te starten. Bij een man van 56 jaar met een blanco voorgeschiedenis die zonder aanleiding last leeft van een gezwollen, rood, pijnlijk rechteronderbeen, wil je een trombosebeen juist uitsluiten. De kans daarop is weliswaar niet groot (5%), maar je wilt deze ernstige aandoening niet missen.
Een test met een hoge positief voorspellende waarde heeft de voorkeur als de behandeling ongewenst is voor patiënten met een fout-positieve uitslag. Je mist dan wel de patiënten die een fout-negatieve uitslag hebben. Bij hen moet de aandoening met een andere test worden opgespoord.
Een test met een hoge negatief voorspellende waarde heeft de voorkeur bij het uitsluiten van ernstige aandoeningen die niet gemist mogen worden. Mogelijk krijgt dan ook een aantal patiënten een fout-positieve testuitslag. Het niet missen van de aandoening is in dit geval echter belangrijker dan de ten onterechte gestelde diagnose.