De prognose lijkt niet te verbeteren bij patiënten met een eerste episode van subacromiale schouderpijn (duur minder dan drie maanden) indien de huisarts start met een behandeling op basis van een echografische diagnose. Helaas kunnen we nog geen harde conclusies trekken, omdat er te weinig patiënten aan dit onderzoek hebben deelgenomen. Aangezien echografie aanvullende diagnostiek betreft, lijkt het gerechtvaardigd om hier vanaf te zien in de beginfase van een episode en deze zoals de NHG-Standaard adviseert te reserveren voor aanhoudende klachten.
Echografie blijkt een accuraat diagnosticum te zijn voor het stellen van specifieke diagnoses, maar we moeten er wel rekening mee houden dat ze voor het uitsluiten van een tendinopathie en partiële peesruptuur minder betrouwbaar is. Dat komt onder andere doordat de diagnostische criteria voor tendinopathie en partiële rupturen overlappen. We moeten de resultaten wel met enige voorzichtigheid interpreteren, omdat het patiëntenpopulaties uit het ziekenhuis betreft. Bij het merendeel van de patiënten van 40 jaar of ouder met een eerste episode van subacromiale schouderpijn kan de radioloog echografisch een specifieke diagnose stellen. In het kader van zinnig en zuinig aanvragen lijkt het gerechtvaardigd om dit leeftijdscriterium te gebruiken, indien de huisarts echografie overweegt.
Huisartsen vragen geregeld echografie van de schouder aan.
2 Dit leidt tot specifieke diagnoses. De NHG-Standaard gaat niet in op de diagnostiek, behandeling en prognose van de specifieke diagnoses. Door een gebrek aan kennis kan dit, zoals verondersteld in de NHG-Standaard, leiden tot onnodige verwijzingen. In ons onderzoek bleek er echter geen verschil te zijn in het aantal verwijzingen naar een medisch specialist of fysiotherapeut. Een mogelijke verklaring hiervoor kan zijn dat de deelnemende huisartsen informatie hebben ontvangen over de pathofysiologie en het natuurlijk beloop van de echografisch vastgestelde specifieke diagnose. Bij een herziening van de NHG-Standaard zou men hier aandacht aan kunnen besteden. Tevens kunnen huisartsen consultatie van een kaderhuisarts bewegingsapparaat overwegen, omdat deze verwijzing naar een medisch specialist kan voorkomen.
7
Huisartsen blijken een variëteit aan diagnostische classificaties te gebruiken en, hoewel de NHG-Standaard dat niet adviseert, een voorkeur te hebben voor specifieke diagnoses. De vraagt dringt zich op waarom ze deze voorkeur hebben, zeker nu blijkt dat de prognose niet lijkt te verbeteren als ze in de beginfase van een episode echografisch een specifieke diagnose stellen. De NHG-Standaard hanteert een classificatie op basis van pijn en beperkingen. Mogelijk vinden huisartsen het moeilijk om deze indeling te gebruiken. Een van de strategieën die huisartsen hanteren bij het omgaan met diagnostische onzekerheid, is het aanvragen van echografie, zowel in de beginfase als bij chronische klachten. Nu blijkt dat de prognose niet verbetert met echografie in de beginfase, kunnen huisartsen dat met hun patiënten bespreken. Voor een goede onderlinge communicatie tussen huisarts, fysiotherapeut en medisch specialist is een eenduidige classificatie aan te bevelen. Zowel de Nederlandse Orthopaedische Vereniging als het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie heeft de term ‘subacromiale pijn’ opgenomen in zijn richtlijn.
89 Bij een herziening van de NHG-Standaard kan deze classificatie worden overgenomen.