Casus 1 en 2 verschillen qua pathologie en beloop. Wat ze gemeen hebben, is het belang van een gevoel bij de arts die te hulp is geroepen. Dat kan een ‘pluisgevoel’ zijn en aanleiding geven tot een afwachtend beleid, of een niet-pluisgevoel dat aanzet tot verdere actie, verder onderzoek of verwijzing.
Tijdens de bespreking in de calamiteitencommissie geeft huisarts A aan het heel vervelend te vinden voor de patiënt en diens nabestaanden, maar ook terugkijkend geen niet-pluisgevoel te hebben gehad tijdens onderzoek en daarna. De huisarts vraagt zich af of dit gevoel er had moeten zijn, maar dat is ‘praten achteraf’. Huisarts B is enigszins verrast dat er wel een cardiale oorzaak van de klachten was. Deze huisarts dacht meer aan wat in de huisartsgeneeskunde wel ‘het tweede spoor’ wordt genoemd. De aard van de klachten (‘tintelingen’), de keuze van de eerdere huisarts voor een benzodiazepine, het verdriet dat in het gesprek naar boven kwam. Dat huisarts B de patiënt toch naar de eerste harthulp heeft verwezen had te maken met de ongerustheid van de patiënt, de licht tot matig sterke verdenking op coronairlijden en het betrekken van de wensen van haar en haar man bij het bepalen van het beleid. Het niet-pluisgevoel bij de vrouw is, achteraf zeer terecht, in het beleid betrokken, en het bij de huisarts aanwezige pluisgevoel bleek achteraf onjuist en zou tot een ander beleid hebben geleid.
Deze casus roepen enkele vragen op:
Deze en andere vragen vormden het vertrekpunt bij een onderzoek onder coassistenten, neurologen in opleiding, en neurologen met weinig en neurologen met veel klinische ervaring. In het onderzoek onder neurologen heeft men gekeken naar de mate van ervaring en interdoktervariatie bij het bepalen van de diagnose en het beleid. Het lijkt erop dat jaren van klinische ervaring verband houden met een juister gevoel, een mogelijk scherpere ‘klinische blik’, maar heel sterk is dit verband niet.
3 Stolper is van mening dat het pluis/niet-pluisgevoel voor de huisarts een belangrijk diagnostisch instrument is.
4
In Pubmed is aan de hand van de volgende zoektermen gezocht naar geschikte literatuur: ‘diagnostic uncertainty’, ‘gut feelings’, ‘general practice’, ‘diagnostic reasoning’, ‘specificity’ en ‘sensitivity’. Combinaties van deze termen leverden een groot aantal artikelen op. Daaruit werden de voor de genoemde vragen relevant geachte artikelen gekozen en bestudeerd.
1567891011
In de bestudeerde literatuur werden geen gegevens gevonden over betrouwbaarheid, sensitiviteit en specificiteit van het pluis/niet-pluisgevoel. Het onderzoek met betrekking tot deze testeigenschappen is nog niet afgerond.
1 Stolper en collega’s noemen het pluis/niet-pluisgevoel een derde weg in huisartsgeneeskundig denken en handelen, naast
medical decision-making en
medical problem-solving.
56 Wübken en collega’s beschrijven de problemen waarvoor de huisarts zich geregeld geplaatst ziet: aan de ene kant een lage kans op ernstige ziekte met daaraan gekoppeld een grote kans op een fout-positieve uitslag van een test, met als gevolg overdiagnostiek en te snelle of onnodige verwijzing. Aan de andere kant de angst bij de huisarts om een ernstige ziekte te missen, die mogelijk tot een fataal beloop kan leiden.
9 Diagnostische onzekerheid noemt men in dit verband wel ‘systemimmanent’, en is, in gewoon Nederlands, inherent aan het werk van de huisarts.
Goudsmit heeft vanuit een andere invalhoek dan die van de evidence based medicine in dit tijdschrift eerder het probleem besproken van onzekerheden in het werk van de huisarts en het pluis/niet-pluisgevoel.
12 Hij introduceert, in lijn met het werk van Aristoteles, de term ‘phronese’ (‘praktische wijsheid’) als derde weg naast die van de ‘theoretische’ en de ‘technische’ kennis. Bij phronese gaat het meer om inschattingen, patroonherkenning en contextfactoren die meewegen bij de keuze voor een bepaald medisch beleid. Goudsmit stelt dat de arts deze vorm van kennis kan aanleren, maar geeft geen informatie over de didactische methode die daarbij gebruikt kan worden. Het ontwikkelen van dit gevoel is wellicht wel te stimuleren. Snoek geeft aanzetten daartoe.
13 Hij noemt daarbij onder andere het aanbieden van een leeromgeving die de arts stimuleert om bij medisch handelen op zijn intuïtie te vertrouwen, en beschouwt onderwijs aan het ziekbed en supervisie ook als mogelijkheden voor het ontwikkelen van het pluis/niet-pluisgevoel.